
Tijdvak 4- Tijd van steden en staten
Dit tijdvak duurde van 1000 tot 1500
Kenmerkende aspecten:
- de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbanesamenleving
Vanaf het begin van de elfde eeuw vonden uitgebreide ontginningen plaats. Eerst gebeurde dat in Italië en Frankrijk, later ook in Noordwest-Europa. Bossen werden gekapt en moerrassen werden drooggelegd. De boeren bewerkten de nieuwe akkers en verbouwden granen en groenten. De edelen eisten van de boerenbevolking graan en dieren als belasting. In de Late Middeleeuwen verlangden zij vaker betaling in geld en er kwam dus steeds meer geld in omloop. Handel in natura maakte langzaam plaats voor een geldeconomie. De boeren moesten graan, groenten en dieren op de markt aanbieden om geld te verdienen. Daar konden dan smeden, timmerlieden of andere handwerkslieden hun voedsel kopen. De boeren brachten hun agrarische producten in centraal gelegen dorpen op de markt. Was er een oude stad in de buurt dan verkochten zij de producten daar.
Een voorbeeld van iemand die in die tijd leefde is Floris de vijfde. Hij was graaf van Holland en Zeeland. Toen hij pas 2 was was hij al graaf van Holland en toen hij 14 was trouwde hij. Hij had ook erg veel kinderen gekregen maar die waren allemaal op jonge leeftijd overleden.
- de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
Bij lakenproductie was sprake van een zeer gespecialiseerde werkverdeling. De lakenfabrikant verkocht uiteindelijk het eindproduct, vaak met grote winst. De Florentijnse handelaren die wollen laken in Vlaanderen kochten en die verder bewerkten, verenigden zich in een gilde, de Calimala. De gilde richtte zich voor een steeds groter deel op de handel. Lakenfabrikanten gingen in de handel en werden rijk. Soms ook gingen edelen, die in Noord-Italië vaak in steden woonden, handel drijven. In handel was immers meer geld te verdienen dan met de verpachting van landerijen. In de Middeleeuwen had elk land, elk hertogdom of graafschap en vaak zelfs elke stad een eigen munt. De vertiende en vijftiende eeuw noemen we ook wel de tijd van het vroegkapitalisme of handelskapitalisme. De handel over grote afstand kreeg een steeds belangrijkere plaats. Juist in die eeuwen konden handelaren en bankiers enorm rijk worden. Rond 1420 waren er alleen al in Florence 72 internationaal opererende bankiers.
Een voorbeeld van iemand die in die tijd leefde is Cosimo de Medici de Oude. Cosimo was Heer van Florence en was dat 30 jaar lang. Hij kwam uit het oude geslacht de' Medici en was ontzettend rijk.
- de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten
Rond het jaar 1000 hoorde Jeruzalem bij het grote islamitische rijk van de Fatimiden. Op gegeven moment kwam kalief al-Hakim aan de macht, die niet zo tolerant was tegenover christenen. Pelgrims waren niet meer welkom. In 1009 liet hij in Jeruzalem de Heilig Grafkerk verwoesten, die was gebouwd boven het graf van Jezus. De inwoners van Jeruzalem reageerden geschokt. Voor christelijke pelgrims werd het steeds gevaarlijker om naar Jeruzalem te reizen. Daarna werden in de elfde eeuw grote delen van het Midden-Oosten, waronder Jeruzalem, veroverd door een Turks-islamitisce stam, de Seldjoeken. Ook deze nieuwe heersers waren niet altijd even vriendelijk tegenover de christelijke pelgrims uit Europa. Ze bedreigden steeds vaker het Byzantijnse Rijk, het oude Oost-Romeinse Rijk. De keizer van dit rijk begon in paniek te raken. Hij had meer soldaten nodig o de Seldjoeken te kunnen weerstaan. Daarom besloot hij hulp te vragen aan West-Europa. Hij vroeg de paus de Europese ridders aan te sporen om hem te helpen in zijn strijd tegen de Seldjoeken. Inderdaad deed de paus in 1095 een oproep aan de Europese christenen. Maar hij vroeg ze niet echt om de Byzantijnse keizer te helpen. Hij wilde dat ze een gewapende pelgrimstocht naar Jeruzalem gingen maken om de stad te bevrijden van de moslims. Velen voelden zich aangesproken door de woorden van de paus. Ze speldden rode kruisen op hun kleding en vertrokken op kruistocht.
Een voorbeeld van iemand die in die tijd leefde is Paus Urbanus II. Hij is 11 jaar lang paus geweest en daarvoor ook bisschop van Ostia. Hij was ook degene die de eerste kruistocht predikte.
- het begin van staatsvorming en centralisatie.
Toen de Engelse koning Edward in het jaar 1066 kinderloos stierf, ontstond er ruzie over zijn opvolging. Graaf Harold van Wessex wilde koning worden, maar ook Edwards neef Willem van Normandië meende recht te hebben op de troon. Uiteindelijk ontstond er ruzie tussen de twee en bij de slag vna Hastings kreeg Harold een pijl in zijn oog en sneuvelde. De Engelse koningen onderhielden in de Middeleeuwen een sterke band met Frankrijk. Als de Engelse koning in Frankrijk was moesten anderen ervoor zorgen dat Engeland geregeerd werd. Een goede orginisatie was daarom heel belangrijk. Engeland liep op dat gebied al voor op de andere landen in Europa. Er was bijvoorbeeld een centrale rekenkamer, waar alle koninklijke belastingen werden geregeld. Soms leidde de centralisatie van het bestuur tot een strijd om macht. Geestelijken en edelen vonden namelijk niet dat de koning alles voor het zeggen mocht hebben. Toen koning Hendrik II in de twaalfde eeuw nationale rehtbanken instelde waar alle vrije mannen onder vielen, protesteerde de kerk omdat er ook gewoon geestelijke rechtbanken waren. Aartsbisschop Thomas becket ging klagen bij koning Hendrik II, maar die hield voet bij stuk. Sterker nog, Hendrik besloot dat hij zelf bisschoppen mocht benoemen. Dat ging Thomas en de paus te ver; alleen de geestelijke macht mocht bisschoppen benoemen. Uiteindelijk werd de ruzie zo groot dat Thomas werd vermoord en de rechtbanken bleven staan.
Een voorbeeld van iemand uit die tijd is Hendrik II. Koning Hendrik II van Engeland werd ook wel curtmantle genoemd omdat hij meestal praktische en gewone mantels droeg. Zijn opvolger was Richard I en zijn jongste zoon heette Jan, van de bekende Jan zonder Land.
Maak jouw eigen website met JouwWeb